Vlaamse Opera Gent

Gent ontdekt het operagenre op het einde van de zeventiende eeuw. Tegen de bezwaren van de Gentse bisschop, Albert de Hornes, organiseert een zekere weduwe Joanny enkele opvoeringen in 1683. Enkele jaren later, in 1687-1688, voert ze opnieuw enkele operaproducties op. Waarschijnlijk werd ze aangemoedigd door de administratie van de stad, de aristocratie en de hogere klasse. Tien jaar later, in 1698, wordt de manege de Pyckere aan de Kouter omgebouwd tot theaterschouwburg. De groep van Giovanni Paolo Bombarda en Pietro Antonio Fiocco (dezelfde krachten achter de Muntschouwburg) huldigen het gebouw in met een opvoering van de opera Thésée van Jean-Baptiste Lully, een Frans componist. In het begin werden enkel Italiaanse en Franse opera's ten tonele gevoerd en de interesse in originele Vlaamse opera's of vertalingen was ver te zoeken.

 

Het theater aan de Kouter was in 1706 de oprichtingsplaats van het eerste lokale lyrische gezelschap Académie Royale de Musique of De Grand Academie. In het seizoen 1707-1708 traden zij drie maal in de week op in Gent en in Brugge onder leiding van Quesnot de la Chenée.

 

Net zoals de Muntschouwburg in Brussel en het Tapissierspand in Antwerpen werd ook dit theater niet gespaard van brand. Op 16 december 1715 lag het volledige gebouw tegen de grond en het gezelschap was genoodzaakt tijdelijk te verhuizen naar een Gotische kapel, gekend als Het Ganxken. Ondertussen werd er een nieuw theater opgericht naar het ontwerp van de Gentse architect Bernard de Wilde op initiatief van de Boogschuttersgilde Sint Sebastiaan. Voor honderd jaar lang was de Sint-Sebastiaanschouwburg het centrum van het sociale leven in Gent. Het werd ingehuldigd op 12 maart 1737. Vanaf 1760 had de Gentse Opera zijn eigen vast orkest van eenentwintig muzikanten dat later uitgebreid werd naar achtendertig. Het Gentse gezelschap voerde Nederlandse vertalingen op van Franse opera's en ging daar ook mee op tour naar onder andere Mechelen.

 

Op 25 april 1798 werd de Sint-Sebastiaanschouwburg verkocht aan N.V. Piers dat het theater vergrootte en doorverkocht aan de stad Gent. Tijdens de Franse bezetting (1794-1815) werd het gezelschap van de schouwburg erkend als een van de drie vaste gezelschappen in de Belgische contreien. Op 21 maart 1807 krijgt de stad Gent de eerste subsidies om lyrische kunsten te ondersteunen. Tijdens het Franse bewind was er echter geen plaats meer voor Nederlandstalige opera's en werd het theater weer gedomineerd door Franstalige opvoeringen. Tijdens het Hollandse bewind waren er geen subsidies meer, maar toch slaagde het theater er in om bijna elke dag van het jaar het gewenste entertainment te voorzien.

 

Het theater kreeg in 1826 een modernisering: licht op gas werd geïnstalleerd en de capaciteit van de zaal verhoogde. Ondanks deze verbeteringen bleef het theater te klein en de stad besliste om een nieuw operahuis te laten bouwen. In 1837 sloopte de stad de Sint-Sebastiaanschouwburg omdat het gebouw niet meer voldeed aan de standaarden van een stad zoals Gent. Het gebouw werd vervangen door het huidige operahuis, gebouwd door Louis Roelandt (1786-1864). Hij bouwde rond diezelfde tijd het Justitiepaleis dat in de buurt gelegen was. De Grote Schouwburg opende op 30 augustus 1840. Er volgden renovaties aan het interieur in 1869 en 1887. Voor de huidige restauratie dateerde de vorige van net na Wereldoorlog II. Daarna raakte het gebouw in verval tot het in 1989 gesloten werd wegens brandgevaar.

 

In 1988 werd de Vlaamse Opera opgericht en een van de taken was de restauratie van de Gentse Opera. Op 2 september 1993 opende het honderdvijftig jaar oude operahuis opnieuw zijn deuren.