Alfons Janssens (1836-1915): Antwerps liedjeszanger en -componist






Alfons Janssens

Antwerpen, 29 maart 1836 - Antwerpen, 28 december 1915



Alfons Janssens was een even opmerkelijk als veelzijdig man: hij was liedjeszanger en -componist, fotograaf, schilder en glazenier. Op 29 maart 1836 werd hij in Antwerpen geboren als zoon van Nicolaes Janssens en Maria Jordens. Vader Janssens had vóór zijn huwelijk een tijdje in Parijs gewoond, waar hij aan de kost kwam als ‘lampist’ in een Parijs operahuis. Terug in Antwerpen werkte hij als blikslager en begon hij een lampenwinkel. Op het moment van zijn huwelijk in 1835 stond hij bij de burgerlijke stand bekend als ‘voltigeur de la Garde Civique d’Anvers’.


Alfons Janssens kreeg zijn vroegste muziekopleiding aan de École de Musique in Antwerpen, waar hij bij Joseph Bessems (1809-1892) en Corneel Schermers (1799-1887) zangles volgde. Verder kreeg hij ook muzieklessen van componist Henri Simon (1783-1861), van cellist en dirigent Karel Herreyns (1827-1884) en van de Turnhoutse organist-componist Martinus Robson (1817-1884).

Rond 1853 vestigde Janssens zich als fotograaf en decoratieschilder en tien jaar later werd hij compagnon van August Stalins met wie hij een glazeniersatelier uitbaatte. Ze produceerden glasramen voor het Antwerps stadhuis en voor verschillende kerken (o.a. de Sint-Laurentiuskerk in Lokeren en de Sint-Gummaruskerk in Lier). Maar als zoon van een welstellende zelfstandige – de lampenwinkel van zijn vader op de Antwerpse Katelijnevest was welbeklant – kon Janssens van het familiekapitaal leven en zich aan de muziek en het verenigingsleven wijden. Hij werd dan ook steeds actiever als zanger en componist van liederen in de volkstaal. Als tenor zong hij zowel op liefdadigheidsconcerten als op concerten van gevestigde concertorganisaties als de Cercle artistique en de Société royale d’Harmonie. Janssens zou meer dan tachtig liederen componeren op hekel- en kluchtdichten van volksdichter Andreas De Weerdt (1825-1893). Kasteelen in de lucht, het eerste lied dat Janssens op verzen van De Weerdt schreef, werd in 1853 gepubliceerd. In zijn (méér dan 1.800!) teksten gaf De Weerdt een spottende of hekelende commentaar bij lokale en ook wel nationale evenementen. Met zijn liedteksten volgde hij de actualiteit op de voet: het gebeurde dat hij al dezelfde dag een bepaalde gebeurtenis op de korrel nam. Vele van zijn liederen werden op markten en in cafés-chantants gezongen door Karel Goedemé (1843-1928), bijgenaamd ‘de Scheve’, omdat hij zijn hoofd schuin hield.

Andere tekstdichters die Janssens inspireerden waren, Frans Dodd, Emmanuel Rosseels, Hendrik Van Offel, Paul Billiet, Michiel De Hert, Rosier (Pieter) Faassen, Frans Rosel, Henri Paschael, Frans Jos Van den Branden, Karel Boeyen en Hein Van den Dries. Daarnaast zette Janssens ook enkele Franse teksten van Antoine Clesse en Guillaume Stanislaus op muziek. Zijn liederen werden gepubliceerd door de Antwerpse uitgeverijen Possoz en Faes.


Janssens was ook zeer bedrijvig in het Antwerpse verenigingsleven. In 1871 was hij een van de initiatiefnemers van de Antwerpse 'Club der XII' die maandelijks voor de leden een voordrachtavond organiseerde. Andere leden waren, onder anderen, zijn compagnon Stalins en werknemers en bezoekers van hun gezamenlijke werkplaats. Het aantal leden werd tot twaalf beperkt: er kwam pas een plaats vrij als iemand het cenakel verliet of overleed. Het genootschap zou pas in 1933 ophouden te bestaan; in die meer dan zestig jaar heeft de club 37 leden geteld. Opmerkelijk is dat de clubleden een uiteenlopend profiel hadden: volksfiguren, ambachtslieden, kunstenaars, historici, journalisten, musici, architecten, artsen en wetenschappers. Wat ze gemeenschappelijk hadden was hun liefde voor de geschiedenis van Antwerpen enerzijds en hun belangstelling voor wetenschappen en nieuwe technologieën anderzijds. Onder hen waren bijvoorbeeld Frans Claes, conservator van de musea Steen en Vleeshuis; Mathieu Hubert Hennen, componist en leraar aan het Koninklijk Vlaams Conservatorium; Frans Jozef Van den Branden, leraar voordrachtkunst aan het Antwerps Conservatorium, en de journalist en auteur René Vermandere. De lezingen werden door de leden gegeven en weerspiegelden hun uiteenlopende interesses: van exacte wetenschappen over maatschappelijke kwesties tot kunst.

Daarnaast was Janssens ook voorzitter van de Antwerpse muziekvereniging Société Grétry.


Op 11 december 1880 bracht het Antwerpse stadsbestuur hulde aan Janssens die toen vijfentwintig jaar als zanger actief was en in al die jaren belangeloos op tal van benefietconcerten was opgetreden. In de grote feestzaal van de Harmonie hield burgemeester Leopold De Waal de feesttoespraak en kreeg Janssens het bronzen beeld ‘Muze der muziek’ van Alfons Bogaerts overhandigd. Bij die gelegenheid schilderde Piet Van der Ouderaa, lid van de ‘Club der XII’, zijn portret.

In 1903 werd Janssens opnieuw gevierd, deze keer naar aanleiding van de vijftigste verjaardag van het verschijnen van zijn lied Kasteelen in de lucht. De dichter Karel Boeyen schreef toen Zedelijke overwegingen uit de werken van Alfons Janssens, een tekst waarin hij een hele reeks titels van Janssens’ liederen verwerkte.


Janssens’ liederen zijn er op gericht om de (humoristische en/of hekelende) tekst zo duidelijk mogelijk over te brengen: er is meestal een korte piano-inleiding die de aandacht van het publiek trekt, de tekstplaatsing is syllabisch en de opbouw is strofisch. Sommige van zijn liederen die door Possoz in een reeks van vijftig ‘kluchtliederen’ werden gepubliceerd, zijn niet zozeer luimig, als wel politiek of sociaal geëngageerd. De groote visschen die eten de klein (tekst van De Weerdt) is een aanklacht tegen de hebzucht die steevast de ‘kleine man’ benadeelt, terwijl het ‘verbroederingslied’ Holland en België (tekst van Faassen) de Groot-Nederlandse gedachte uitdraagt. Ook componeerde hij enkele eenvoudige romances.


Janssens’ liederen waren een tijd lang bijzonder populair. Dat blijkt onder meer ook uit een brief die Hendrik Conscience in 1881 aan Janssens en De Weerdt schreef om hen te bedanken voor een verzameling liederen die ze hem hadden geschonken, ter gelegenheid van de publicatie van zijn honderdste boekdeel:


‘Ik weet waarlijk niet hoe u te bedanken over de toezending van uw schoon geschenk. Wel kende ik eenige uwer geestige liederen, van ze hier te Brussel in Vlaamsche huisgezinnen bij de piano te hooren zingen; maar velen toch waren mij nog onbekend. Ze nu in uw recht prachtig boek te zamen ziende, kan ik mij eerst eene juiste gedachte vormen van den aanzienlijken en zeer verdienstelijken arbeid, dien gij beiden tot verspreiding van het echte volkslied en ook tot verdediging onzer moedertaal hebt geleverd. Ik heb onmiddellijk het genoegen mogen smaken in mijn huisgezin de liederen uwer verzameling bij de piano te hooren voordragen. U zeggen dat wij ons daarbij hebben vermaakt en tot tranen toe gelachen, zal wel overbodig zijn, als gij u herinnert dat wij allen Antwerpenaren zijn en daarom bijzonderlijk wel de eigenaardige woorden en taalvormen der kluchtige schetsen, zooals de Collectie Vrouwennamen, Een reisje naar Brussel, enz., kunnen smaken.’


Op latere leeftijd werd Janssens hardhorig zodat hij moest stoppen met optreden. Hij kreeg verschillende beroertes en overleed op 28 december 1915. Janssens, die pas in 1878 was gehuwd, liet geen kinderen na. Zijn begrafenis vond plaats in de Sint-Joriskerk en werd bijgewoond door Karel Goedemé, René Vermandere en Frans Jozef Van den Branden.




Bibliografie

- Henry L.V. De Groote, Alfons Pieter Jozef Janssens en de ‘Vlaemsche Orpheus’, in Vlaamse stam, 6/10, 1970, p. 647-651.

- Marc Somers, De ‘Club der XII’ (1871-1933). Een Antwerpse vriendenkring met liefhebbers van oudheidkunde en wetenschappen, in Provinciale Commissie voor Geschiedenis en Volkskunde, Jaarboek 1998-1999, Antwerpen, 2000, p. 108-117.

- Letterenhuis: Mappen J 2538

- Liedcollecties uit de bibliotheek van het Koninklijk Conservatorium Antwerpen en het Letterenhuis.