Create a Website


 

Jazz in België

De pre-jazz (vóór 1917)

Jazz heeft een complexe ontstaansgeschiedenis, waardoor een exacte plaats en datum van ontstaan moeilijk te duiden is. De wieg van de jazz bevond zich alleszins in Amerika omstreeks het einde van de 19e eeuw. Door de aantrekkingskracht van Amerika op Europa vond in Engeland in 1870 het eerste contact met de pre-jazz plaats in de vorm van Minstrel Troups. Dit waren shows die bestonden uit komische sketches, dansnummers en muzikale intermezzo’s waarin aanvankelijk blanke acteurs met zwartgeschilderde gezichten karikaturen van de vrolijke zwarte opvoerden. Na Engeland volgden Frankrijk en België (1881). Door het succes duurde het niet lang of er verschenen ook Belgische Minstrels ten tonele.

In diezelfde periode ontstonden de eerste opnametechnieken. België had echter nog geen eigen opnamestudio en leerde de pre-jazz kennen via buitenlandse platen. Pas na de Eerste Wereldoorlog zagen de eerste platenhandelaars het levenslicht.

Rond 1900, ongeveer gelijktijdig met de rondreizende Minstrel Troups, maakte ons land kennis met verschillende befaamde Amerikaanse blaasorkesten. Zij brachten voornamelijk het genre Cake walk, gesyncopeerde muziek van zwarte afkomst, ontstaan in 1890, begeleid door een zeer uitbundige dans met groteske bewegingen. Deze dansmuziek werd al snel door verschillende Belgische orkesten opgepikt. Louis Fremaux maakte onder andere een bekende cakewalkcompositie: Bruxelles Cake-Walk. Een tweede genre, Ragtime, ontstond rond 1900 en lijkt sterk op de cakewalk maar met een nog consequenter doorgevoerd gesyncopeerd ritme, de ragged time. Samen met de Minstrels zijn deze pre-jazzelementen een voorloper van de jazz. Ook hier is Louis Fremaux de muzikant die het grootste en bekendste ragtime-oeuvre nagelaten heeft. Andere Belgische namen zijn Géo Deltal en Harry Fragson.

De vroege jazz (New Orleans jazz) (1917- 1930)

Met de Eerste Wereldoorlog vangt een sombere periode aan voor de amusementsmuziek in België. Door intensere contacten tussen de landen en een nauwer contact met de Verenigde Staten, raakt de jazz niet in de vergetelheid als muziekgenre. De Amerikaanse soldaten die in 1917 hun intrede deden in de oorlog brachten nieuwe muziek mee naar Europa. Rond de eeuwwisseling was er namelijk de New Orleans en Dixieland als eerste vroege jazzstijl geboren, gekenmerkt door collectieve improvisatie. Het zal echter pas na de oorlog zijn dat deze stijl in Europa echt zal doorbreken. In België was de zwarte New Yorkse jazzband Mitchell’s Jazz Kings verantwoordelijk voor de introductie van de jazz. Op 24 januari 1920 stonden ze met een reeks optredens voor het eerst op het programma in het Brusselse Théâtre de L’Alahambra.

De Amerikaanse orkesten die kwamen optreden en de eerste bescheiden jazzuitzendingen op radio en in films, maakten iets los bij Belgische muzikanten. Vanaf de jaren twintig werden verschillende amateurjazzorkesten en professionele jazzbands opgericht. De muziek die deze orkesten en bands naar Amerikaans voorbeeld ‘reproduceerden’ werd gevat onder de grote noemer Dixieland of jazz. Eigenlijk was dit een samenvoeging van de drie Amerikaanse stijlen New Orleans/Dixieland en Chicago.

Tijdens deze periode heeft Félix-Robert Faecq heel wat betekend voor de algemene verspreiding van jazz in België. Naast zijn bijdrage tot het uitbrengen van de eerste Belgische jazzplaat, was hij ook verantwoordelijk voor het oprichten van het blad Musique Magazine. Dit blad, een jaar later in 1925 ‘Music’ gedoopt, was het allereerste jazztijdschrift ter wereld dat zijn aandacht exclusief aan jazz besteedde. Zijn platen- en partiturenwinkel de Universal Music store (1925) en zijn uitgeverij International Music Company, richtten zich vooral op de promotie van Belgische muzikanten.

De swingperiode (1930-1945)

In de jaren dertig kwam een nieuwe jazzstijl overwaaien vanuit de Verenigde Staten, de Swing. Men sprak in deze periode dan ook van de swingperiode of de bigbandperiode. Dit genre onderscheidde zich van zijn voorganger – de New Orleans Jazz – door de grotere nadruk op de solo-improvisatie en het gebruik van de saxofoon. Deze stijl bleef zich ontwikkelen tot het einde van de jaren veertig en was wellicht de populairste die ooit heeft bestaan.

De Swing kende een grote opgang door drie grote namen van orkestleiders: Stan Brenders, Fud Candrix en Jean Omer. Zo vormde Brenders het symfonisch orkest van de radio, het Nationaal Instituut voor de Radio-Omroep (NIR), in 1936. Zelf maakte hij deel uit van het Chas Remue and His New Orleans Stompers waarmee hij opnames maakte. Datzelfde jaar richt Fud Candrix eveneens een big band op met Georges Clais en Bobby Naret, en later Gus Deloof, Janot Morales en Ivon de Bie. Tot slot vormde Jean Omer het orkest Jean Omer et son orchestra jazz. Deze grote big bands kenden grote roem in binnen- en buitenland.

Het succes van de Swing kende een opdoffer door de Tweede Wereldoorlog. Het nazibewind vorderde immers een swingverbod uit in het bezette Europa. In de Verenigde Staten gold een opnameverbod tussen ’42 en ’44 waardoor weinig platen Europa nog bereikten. Het swinggebeuren lag echter niet stil. Jazzmusici bleven actief en het genre zal zelfs hoogtij vieren tijdens deze periode. Muzikanten werden vindingrijk en omzeilden op allerlei manieren de censuurregels. Verboden Engelse titels werden vaak onder een Franse of Nederlandse naam gebruikt. Ook talrijke jazzclubs bleven bestaan.

Na de bevrijding. Revival of revolutie (1945-1960)

Bebop introduceerde de moderniteit in de jazz. Dit genre bracht een stilistische revolutie teweeg door de virtuositeit, harmonische complexiteit en tempowisselingen. Tegelijk ontstond het genre Cool Jazz/West Coast Jazz, globaal beschouwd als de blanke variant van de Bebop.

In de jaren veertig-vijftig kende de jazz een revival in de Verenigde Staten. Daardoor bereikten Amerikaanse platen en partituren België opnieuw. De oudere generatie jazzmuzikanten moest wennen aan de vernieuwde taal waardoor er een ontwrichting in het bestaande jazzleven ontstond. De jongere muzikanten konden zich er beter en sneller in vinden. Bebop was ook dominanter dan de Cool Jazz/West Coast Jazz. Er werden verschillende jazzstijlen naast elkaar beoefend in België, want ook de traditionele jazzstijlen, o.a. de New Orleans, kenden een heropleving. Jazz werd zelfstandiger en won aan persoonlijkheid, maar omdat het geen dansmuziek meer was, was de glorietijd in België voorbij. Ook de komst van nieuwe concurrerende en meer commerciële muziekstijlen eind jaren vijftig zorgde ervoor dat dit belangenverlies in de jaren zestig tot een hoogtepunt kwam.

De Bebop maakte vooral furore in Wallonië, onder andere door de oprichting van de Bob Shots in Luik (1946 en 1949) met Bobby Jaspar en Jacques Pelzer. Zij vormden de eerste bebopband van heel Europa. Ook Raoul Faisant en zijn leerling Sadi Lallemand zorgden voor een opleving van de Luikse jazzscène. In Vlaanderen was Jack Sels gekend met het genre. Samen met Roger Vanhaverbeke en Rudy Franckel vormde hij een sextet.

Om en rond de jaren 1960. Free Jazz

Jazz kende een snelle ontwikkeling. Men was nog maar net gewend aan de Bebop of er dook eind jaren vijftig al een nieuwe stijl op in de Verenigde Staten: de Free Jazz of New Thing. Dit genre gooide als nooit tevoren alle regels overboord. In België kende Free Jazz een moeizame intrede. De eerste interesses kwamen uit Brusselse hoek met Joel Van Droogbroeck, Benoit Quersin en Jean van Rijmenant. Kort daarna vond het genre ook opmars in andere steden: Paul van Gijsegem in Gent en Fred Van Hove in Antwerpen.

Pas in de jaren zeventig en tachtig ontplooide dit genre zich volledig. Toen ontstonden de eerste grootschalige Belgische jazzfestivals – in het kader van de openluchtfestivalrage – die ervoor zorgden dat Amerikaanse muzikanten terug hun weg vonden naar Europa. Op die festivals was goed te merken dat naast de Free Jazz ook de New Orleans en de Bebop bleven groeien. Ondanks deze groei begon de interesse voor jazz in de jaren zestig toch wat af te nemen door de komst van Rock-and-Roll, Twist en later Soul. Deze commerciële genres konden immers meer op de steun van de media en het grotere publiek rekenen. De jazz, overwegend instrumentaal, moest het langzamerhand afleggen tegen deze opkomende muziekgenres.

Om en rond de jaren 1970. Rock-jazz

Toch zou Rock-and-Roll jazz ook nieuw leven inblazen. Rond de jaren zeventig evolueerde jazz naar een fusie met rock en pop door het ritme en het gebruik van elektronische instrumenten. De jazzmuzikant ging ook meer en meer versterkingstechnieken gebruiken, typisch voor rockmuziek. Dit experimenteren leidde tot nieuwe muzikale ideeën en improvisaties. Voor deze fusie gebruikten ze in Europa de term rock- en/of elektrische jazz terwijl in Amerika de term Fusion gebruikelijk was, met Miles Davis als belangrijkste vertegenwoordiger.

Ook de Belgische jazz liet zich inspireren door deze trend. Vooral Waalse rock-jazzgroepen ontstonden, zoals Placebo (1970-1975, Marc Moulin), Solis Lacus (Michel Herr), Cosa Nostra (1971-1978, Jack Van Poll), en Open Sky Unit (1973-1974, Jaques Pelzer). Het was ook in deze periode dat één van de ambassadeurs van de Belgische jazz verscheen, gitarist Philip Catherine. Hij startte vanaf de jaren zeventig verschillende jazz-rockbands op, met Pork Pie’als voornaamste. Toch bleef hij steeds een sterke band onderhouden met de zuivere jazz.

Ook de Free Jazz ontwikkelde zich nog verder met Fred Van Hove. In 1972 stond hij samen met André Goudbeek aan de leiding van de Werkgroep voor Geïmproviseerde muziek (WIM). Dit initiatief ontstond naar aanleiding van de vaststelling dat op het festival Jazz Middelheim in 1972 Amerikaanse deelnemers meer verdienden dan Belgische. Met het WIM werd een jaar later een eigen festival georganiseerd in Antwerpen, het Free music festival. Ook werkte hij met Willy Roggemans het Plan voor Jazz in België uit met als doel de situatie van de geïmproviseerde muziek te verbeteren. Belangrijk was dat wat men speelde vanuit eigen traditie vertrok.

Aan de Waalse kant bleven de initiatieven niet uit. In 1976 werd de muziekvereniging Les Lundis d’Hortense in het leven geroepen. Deze groeide voort uit de wekelijkse maandagavondvergaderingen in het gemeenschapshuis Villa Hortense in Hoeilaart, op initiatief van een dertigtal muzikanten (waaronder Charles Loos, Michel Herr, Robert Jeanne en Marc Moulin). In 1979 richtte Albert Michiels de International Jazz Contest te Hoeilaart op, een wedstrijd voor jong, aankomend jazztalent. Het muziekonderwijs kon niet achterblijven en in 1979 startte het conservatorium van Luik met het Séminaire de jazz en in 1981 ontstond in Antwerpen de Jazzstudio. Hierdoor duurde het niet lang voordat de belangstelling voor jazz en jazzmuzikanten in België weer zou groeien.

De huidige evolutie (1980 – vandaag)

Vanaf de jaren tachtig tot op vandaag kent het Belgische jazzlandschap een verscheidenheid aan stijlen. De verschillende generaties muzikanten volgden elkaar ook in relatief korte tijd op. De basis werd reeds gelegd door jazzpersoonlijkheden als Richard Rousselet en Philip Catherine. Vanaf midden jaren zeventig doken namen op als Michel Herr, Steve Houben en Charles Loos. Deze nieuwe meesters evolueren tussen een gerevitaliseerde mainstream Bebop, een gematigde Fusion en Europese trends. Het is ook deze generatie die de meeste docenten voortbracht die een volgende zullen initiëren in de jazzmuziek.
Rond de overgang van de jaren zeventig naar de jaren tachtig volgde een nieuwe, progressievere generatie, vertegenwoordigd door namen als trompettist Bert Joris, Pierre Vaiana, Pierre Van Dormael, Jacques Pirotton, pianisten Erik Vermeulen, Diederick Wissels, Denis Pousseur, bassist Michel Hatzigeorgiou, en drummer Dré Pallemaerts. Velen begonnen in Rock en zouden, nog meer dan hun directe voorgangers, geraakt worden door het ‘vuur’ van de jazz. De meesten zijn klassiek geschoold en benaderen jazz op een andere manier dan toen gangbaar was.
De generatie van midden jaren tachtig zal nog het meest van allemaal een nieuwe wind door de jazz laten waaien. Freelance-solisten zoals Michel Massot, saxofonisten Erwin Vann, Fabricio Cassol, Kurt Van Herck, pianisten Kris Defoort, Yvan Padduart, Erik Legnini houden zich min of meer aan een bepaalde stijl vast met wel met een eigen en origineel geluid.
Deze drie generaties vormen samen de gevestigde waarden van de Belgische jazzmuziek.

De laatste jaren dient zich opnieuw een nieuwe generatie jazzmuzikanten aan. Zij behoren tot de generatie die een degelijke basisvorming hebben genoten in een van de conservatoria. Vandaag kent de Belgische jazz een grote verscheidenheid aan stijlen en een stijgend aantal muzikanten. Ook de soorten bands groeien, waarbij muzikanten zich niet beperken tot één groep, maar in meerdere bands tegelijk spelen. Talloze kleinere jazzbands, ook wel combo’s genoemd, werden gevormd, maar ook grotere formaties, als het avontuurlijke Octurn en het Brussels Jazz Orchestra (BJO) (1993), onder leiding van Frank Vaganée. Beide zullen uitgroeien tot de bekendste bands van België.

België vindt gaandeweg haar eigen plek binnen het jazzconcours en is samen met de Europese jazz steeds meer uit de schaduw van haar grote Amerikaanse broer gestapt. Doordat er sinds de jaren tachtig een enorme keuzevrijheid in stijlen en tendensen bestaat, beperken de meeste muzikanten zich niet meer tot één stijl, maar bespelen ze verschillende stijlen of worden stilistische elementen door elkaar gebruikt.

Bibliografie


Anaf, Marieke, De introductie, verspreiding en vestiging van jazz in België: een socio-historische studie over jazz in het Interbellum, (scriptie UGent), 2010.

Anthonissen, J., Vijftig jaar lichte muziek in Vlaanderen, in: Sabam 1922-1972: een halve eeuw kunst in België, Brussel: Sabam, 1973, p. 113-119, 241-255.

Buffel, E., Jazz als protest? Een onderzoek naar de toonaangevende organisatoren van jazzevenementen en orkestleiders in bezet België (1940-1944), Gent: Universiteit Gent, Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling, 2008, 156 p.

De Brabander, K., Jazz in België. Het belang van het ontstaan van het jazzonderwijs, Gent: Universiteit Gent, Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling, 2008, 177 p.

De Graef, J., De swingperiode (1935-1947): jazz in België, Oevel: De Dageraad, 1980, 165 p.

Deslé, R., De Belgische Avant-garde en de jazz tussen 1917 en 1925: een onderzoek op de grens tussen authenticiteit en moderniteit, Leuven: Katholieke Universiteit Leuven, Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling, 2003, 131 p.

Dewilde, Jan, John Ouwerx, in Forum, jrg. 17, nr. 1, september-oktober 2012.

Korteweg, S. Nota over ondersteuning en stimulering van de jazz scene in Vlaanderen en Brussel. Brussel: Agentschap Kunsten en Erfgoed van het Ministerie van de Vlaamse Gemeenschap, 2006

Lambrechts, T., Het jazzliefhebbersmilieu in België (1919-1948): een onderzoek naar drie toonaangevende jazztijdschriften, gekaderd in de ontwikkelingen van de Amerikaanse Jazz, Gent: Universiteit Gent, Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling, 1997, 149 p.

Leon Lhoëst en Katrien Van Opstal, Belgische jazz in het interbellum, in Jazzmozaïek, 2011-2012.

Pernet, R., Jazz in little Belgium: history (1881-1966), discography (1895-1966), Bruxelles: Editions Sigma, 1966, 518 p.

Pernet, R. & Schroeder, J.-P., Dictionnaire du jazz à Bruxelles et en Wallonie, Liège : Mardaga, 1991, 327 p.

Resonant (ed.), Jazzerfgoed in Vlaanderen en Brussel: eindrapport van het vooronderzoek, 2012 (http://www.muzikaalerfgoed.be/sites/default/files/20120507%20Rapport%20Jazzerfgoed%20FINAL2.pdf)

Samyn, J. & Simons, S., The finest in Belgian jazz, Brugge: Werf, 2002, 324 p.

Schroeder, J.-P., Histoire du Jazz à Liège, Brussel : Labor, 1985, 344 p.

Simons, S., Jazz in België: de taal van een klein land met een grote traditie, in: Sabam 75: 1992-1997: Brussel: Sabam, 1997, p. 206-227.

Verbeke, G., Jazztrologie, Brugge: Herrebout, 1985, 222 p.

Vuijlsteke, C., Zwarte bamboulas en geile zazous: jazz in Gent tijdens de swingperiode (1930-1945), Gent: Universiteit Gent, Onuitgegeven Licentiaatsverhandeling, 2000, 137 p.